De meest arrogante concertervaring ooit deed ik op bij de Kürter Festspielen van wijlen Karlheinz Stockhausen. Eén van de belangrijkste en invloedrijkste componisten van de 20e eeuw.
We schrijven 2001 en ik was, vanwege mijn kennishonger naar de invloed van avant garde klassiek op de elektronische muziek, verknocht aan de cd-box ‘OHM-The Early Gurus Of Electronic Music’. Een lesje muziekhistorie uitgesmeerd over drie cd’s inclusief royaal informatieboekje. De tickets voor het evenement regelde een voormalig collega. Wat leek het mij verdomd interessant om die revolutionaire experimentmuziek van dichtbij te ervaren en de kans om de legendarische Stockhausen te ontmoeten, krijgt je niet elke dag.

De Festspielen vonden plaats in een schoolgebouw naast het centrum van het idyllisch stadje Kürten. Het gehucht heeft als bijnaam ‘Stockhausen Gemeinde’, omdat de componist er lange tijd woonde en er inmiddels begraven ligt. Eén zaal diende als concert locatie. De andere twee waren expositieruimtes met foto’s, apparatuur en bladmuziek. Nou ja, bladmuziek? Het leek op een bouwtekening van hoe je een televisie ombouwt tot espressomachine.

Het programma bestond uit een selectie van de componist die in wit kostuum als een dominee achter een mengpaneel zat. Ik herinner me een duet tussen twee percussionisten die als orang-oetangs onnavolgbare maatsoorten erop los ramden. Daarna speelden drie violisten en een pianist een soort kamermuziek die als weeën-opwekking in een kraamkamer letterlijk haar vruchten zou afwerpen.
Na een kort inleiding volgde een segment uit Stockhausen’s zevendelige opera ‘Licht’. Bizar in het kwadraat! De zangers schreden als demente langlaufers over het podium. Ze droegen zwart-wit gekleurde veiligheidspakken alsof ze asbest gingen verwijderen. De Duitse liedteksten waren lastig te verstaan tenzij je ‘Star Trek’-fan was getraind in Klingon-taal met een Duitse tongval. Tenor Julian Picke articuleerde op een manier die ik met stottertherapie kreeg afgeleerd. Zijn tegenspeelster [waarvan de naam me ontging] had een magnifieke sopraanstem, maar zo luid en hoog dat ik medelijden kreeg met haar buren als ze klaarkwam. De finale zong ze in een ik-zit-op-een-toiletbril-van-prikkeldraad-houding. Omdat ik beslist de enige zou zijn, durfde ik niet te lachen.
Tijdens de pauze ontmoette ik Stockhausen in één van de expositieruimtes. Hij was anders dan de hautaine intellectueel die je wel eens op televisie zag. Op mijn vragen gaf hij vriendelijk antwoord en hij prees de Nederlanders, omdat die 1995 niet zo moeilijk deden over de uitvoering van zijn ‘Helikopter-Streichquartett’ op het Holland Festival. Enthousiast signeerde hij mijn cd-exemplaar van ‘Kontakte’.

De avond sloot af met ‘Gesang Der Jünglinge’ en ‘Sirius’. Twee van zijn bekendste en invloedrijkste werken waaraan geen eind leek te komen. Los van de muzikale relevantie zijn het twee geluidsoorlogen die een normaal mens tot waanzin drijven. Het is louter wetenschapsmuziek: theoretisch essentieel, esthetisch armoedig. Wat voor veel van dit soort werken geldt.
Na afloop was er op het schoolplein een…ahum…afterparty. Het publiek bestond voor een kwart uit de traditionele Duitse student. Voor wie niet weet wat ik bedoel: slonzig gekleed, bruine sandalen en een fles bronwater van het budgetmerk JA! in de rugzak. De overige ‘feestneuzen’ waren geleerden uit de hautaine klasse. Zo’n griezels die op feestjes klagen dat de wijn ‘complexiteit’ mist. Nee, van een pretfestijn was werkelijk geen sprake. Het was een bijeenkomst van hoogvliegers die in de nabijheid van de componist kwistig met superlatieven strooiden. ‘Wunderschöne Kompositionen’, ‘Kulturästhetik vom feinsten‘, ‘Eine Offenbarung des Geistes‘. Allemaal lulkoek! Laven deze lui zich ook aan het kabaal van vier betonzagen, vijf drilboren en twee ketsende sloopkogels op een bouwput? Zeker weten niet. Tenzij Karlheinz het vanaf een hijskraan dirigeerde. Dan was het cultuur van hoog niveau.
Die bizarre optredens waren nog te behappen, maar dat raaskallen bezorgde me bijna een maagzweer. Op een bankje buiten het schoolplein wachtte ik op mijn ex-collega die een paar bekenden trof. Vlak voor het vertrek maakte hij een foto. Ik bedankte voor zijn aanbod om volgend jaar weer te gaan.

Ik wist waar het scharnierpunt tussen avant garde klassiek en de elektronische muziek zich bevond. Ik had het gehoord, gezien en persoonlijk gesproken. Na die avond besefte ik dat ik een veel te aardig en gewoon mens ben om rond te dolen in de zoo van het intellectueel eclecticisme.
Michel Scheijen