Ondanks mijn empathische persoonlijkheid en rijk sociaal leven, ben ik niet zo van de groepsbijeenkomsten van mensen met een gemeenschappelijke hobby. Wat belemmert, is dat over de liefhebberij vaak net serieus wordt gedaan als wanneer politiek Den Haag zich buigt over een wetswijziging met maatschappelijke consequenties. Ik spreek uit ervaring.
Heel wat jaartjes geleden nam ik op uitnodiging van een ex-collega deel aan haar leesclubje. Centraal stond de prachtroman ‘Honderd Jaar Eenzaamheid’ van Gabriel García Márquez. Er werden passages voorgelezen waaruit discussies voortkwamen dat de schrijver mogelijkerwijs iets anders bedoelde dan wat hij schreef. Dat ik me ergens op de tiende verdieping bevond, was de enige reden om niet gillend uit het raam te springen.

Toen ik nog voor 3VOOR12-Limburg correspondeerde, kwamen alle verslaggevers één keer per kwartaal bij elkaar met de lokale hoofdredacteur. Het was een hel om de avond met studentikoze Brintabekken van gemiddeld tweeëntwintig lentes door te brengen die zich vroegwijze cultuuragenten waanden. Na twee bijeenkomsten had ik zogenaamd altijd avonddienst.
Het enige groepsgebeuren waarvan ik lang deel uitmaakte, was de lokale atletiekverenging. Maar ook daar was ik een soort buitenbeetje. Ik maakte grappen tijdens de training, ging elk weekend op stap, belandde niet in een depressie wanneer ik weken geen recordtijd klopte, en genoot liever van mooie meiden dan van een nieuw paar Asics-gel.
Ik haak gewoon af als over kunst of sport erg ingewikkeld wordt gedaan en de hobbyisten/liefhebbers van alle denkbare humor en zelfspot vervreemd zijn. Ooit kwam ik tijdens hardlopen een groep mensen tegen die verkleed als hobbits en elfen in het nabijgelegen bos ‘The Battle Of Helm’s Deep’ uit ‘The Lord Of The Rings’ naspeelden. Ik kreeg allerlei metaforen over geslachtsdelen en enge ziektes naar mijn hoofd geslingerd toen ik in het voorbijgaan voor de grap opmerkte: “Monkor, son of Gonkor.”

Je zult het niet verwachten, maar met muziek is het net zo. Ja, ik leef en adem muziek. Het is het tandwiel waarop het bioritme van mijn emoties draait. Ik maak me meer druk om een bekraste cd dan om autolakschade en een gaatje in een bandshirt is een grotere ramp dan wanneer ik met mijn achterwerk uit een spijkerbroek scheur. Muziekvrienden heb ik ook. We komen bij elkaar over de vloer, delen muziek, en gaan naar diverse concerten. Allemaal top! Maar structureel onderdeel van een progrockgezelschap, een club van liefhebbers van elektronische muziek, of een genootschap jazzpuristen in pralende colbertjes die dure wijn drinken? Nooit van m’n leven.
Bestaat er dan geen muzikale subcultuur waar ik enigszins deel van uitmaak? Jawel, de heavy metal. Eigenlijk was ik mij daar nooit zo van bewust totdat ik afgelopen juni met vrienden naar Iron Maiden ging en onlangs in de bios zat voor ‘Dio-Dreamers Never Die’. Een documentaire over rockzanger Ronnie James Dio. Bij het zien van de rij Iron Maiden-shirts voor het Gelredome baadde ik in welzijnseuforie en zo was het ook toen een Dio-fanaat mijn Rainbow Live In Münich 1977-shirt prees met de woorden: “Vet cool, man!”

Het draait zich uiteraard niet om de shirts, maar door beide evenementen werd ik bewust van mijn klik met het publiek. Een publiek dat zich, net als ik, niet bezighoudt met moeilijk doen, intellect, of sociaal aanzien. Alles draait om de [harde] muziek die een uitlaatklep is om je te verliezen in een werkelijkheid die anders is dan de pronkzuchtige alledaagsheid om je heen. Concerten zijn geen verkapte moraalsymposia over een deugdelijker leven, maar happenings waar je lekker los kunt gaan en je mag zijn wie je bent. Ik wil niemand voor het hoofd stoten, maar de doe-normaal-dan-doe-je-gek-genoeg-attitude gekoppeld aan de zuivere ongedwongenheid ervaar ik zelden bij andere muziekevenementen. De metalfan is puur, rauw, anti-hautain, heeft humor, en iets eigens. Die eigenheid appelleert aan iets wat ik potjandorie niet in woorden kan uitdrukken. Maar dat ik me daar erg lekker bij voel, zegt meer genoeg.
Michel Scheijen
Wederom een leuk verhaal, herinner me meteen Pinkpop 1984, het contrast tussen de Dio fans en de Marillion freaks, de ene groep zat flink te kantelen en gein te maken, de ander zat te bomen over de teksten, de ene groep sprong bij begin van het optreden meteen in de hekken en begon te brullen, de andere groep stond in trance met hun helden op het podium mee te zingen ….
Hallo Erik,
Bedankt voor je gave reactie! Echt cool! Ik zal je op je persoonlijk mailadres antwoord geven over het hoe/waarom van deze column.
Michel
Leuk stukje weer.
En ik was het helemaal met je eens tot we aan de band shirts kwamen… 🤘😎🎶🎵
Hallo Johnny,
Dat mag. Ha! Ha! Bedankt voor uw reactie.