DE RUBRIEK ‘DE ZWARTE SCHIJF’ LAAT HET LICHT SCHIJNEN OVER ALBUMS DIE DE VERWACHTINGEN NIET WAARMAAKTEN, FLOPTEN OF WAAROVER DE MENINGEN STERK UITEENLOPEN. WAAR GING HET MIS? WAAROM BLEEF HET SUCCES ACHTER? WAT IS DE REDEN VOOR DE CONTROVERSE? EN WAAROM KREGEN SOMMIGE ALBUMS ACHTERAF TOCH EEN CULTSTATUS? MUSICOPHILIA GAAT OP ONDERZOEK.
ALBUM NR. 2 IN DE RUBRIEK: ‘A’ VAN JETHRO TULL UIT 1980

“Jethro Tull. Is dat niet die vent op één been met fluit?” Kans dat u, als u dit leest, beter weet, is groot. Wie anders dan oude fans zijn in deze classic rock-band geïnteresseerd? Let wel, een band met een prachtig oeuvre aan [soms tijdloze] folky, progressieve rockalbums, mede mogelijk gemaakt door de werkethiek van hoofdcomponist Ian Anderson, die tot 1980 12 albums in evenzoveel jaren bij mekaar schreef [kom daar maar eens om, Peter Gabriel]. In 1980 verscheen ‘A’, dat nu in een luxe editie met een nieuwe mix [stereo en 5.1] van Steven Wilson verscheen.
Bepaald geen onomstreden album, deze ‘zwarte schijf’. Oude bandleden bleken verdwenen, het folky Britse, landelijke imago was verruild voor een strak futuristisch [of wat daar in begin jaren 80 voor doorging] artwork en kleding. Daarin zag de band wel uit alsof ze budgettair afhankelijk was geweest van de restjes uit een parachute fabriek, maar dat terzijde. Veel erger voor de fans waren de overheersende synthesizerklanken, de muffe productie en de indruk dat Anderson de oude bandleden bij het oud vuil had gezet. Niets was echter minder waar. Het album was gepland als soloalbum van Anderson [die titel] waar hij echter onder druk van de platenmaatschappij toch maar de naam van de band aan gaf. Hij wilde eens met andere muzikanten samen werken en met name met Eddie Jobson van UK. De band die in het voorprogramma van Jethro Tull speelde. En eerlijk is eerlijk, op het voorafgaande Tull-album ‘Stormwatch’ klonk de band toch wat vermoeid en stuurloos. Anderson en Jobson bleken het goed samen te kunnen vinden en beide componisten en multi-instrumentalisten bleken elkaar uitstekend aan te vullen. Geen ego’s die om voorrang vochten en wellicht makkelijk gemaakt door het feit dat Jobson aangaf slechts één album en tournee te doen.

De nieuwe mix geeft nu eindelijk écht prijs tot wat voor een formidabele band en album dit leidde. Leek het oude album opgenomen in een natte schoenendoos, nu krijgen de afzonderlijke instrumenten ruimte om zich te profileren. Drummer Mark Craney blijkt polyritmes, afwijkende maatsoorten en complexe breaks net zo makkelijk meester als de haast funky groove van het nummer ‘4.W.D.’. Folk bassist Dave Pegg [ex-Fairground Convention] blijkt onverstoorbaar voor de herrie om hem heen en is een zowel ritmisch als melodieus anker. Oudgediende gitarist Martin Barre komt als winnaar uit de nieuwe mix daar nu pas echt blijkt hoe bekwaam hij de muziek invult en hoe goed zijn vlijmscherpe [korte] solo’s zijn. De gitaar ademt nu meer binnen het geheel, daar waar voorheen het instrument het slachtoffer leek van een Covid-aanval. Zo blijkt er in ‘And Further On’ een akoestische gitaar aanwezig – wie had dat gedacht!
De beide sterren doen wat ze zo goed kunnen. Naast zijn krachtige stem heeft Anderson van de dwarsfluit een serieus te nemen instrument binnen de rock gemaakt [“A heavy, metal instrument”] en speelt daarop riffs zoals niemand anders dat kan. Jobson laat moeilijke zaken makkelijk klinken en levert in ‘Black Sunday’ [op 2.30min.] een van de mooiste pianobreaks ooit af. Wat een band: de muzikanten wisselen binnen een nummer net zo makkelijk van toonsoort als het kabinet van coronamaatregelen. Het net gememoreerde prijsnummer ‘Black Sunday’ start bedrieglijk als een vierkwartsmaat, maar dendert gaandeweg in een voor niemand meer duidelijke maatsoort voort, zonder uit de rails te vliegen. Doordat men, zoals het progressieve muzikanten betaamt, syncopatie tot in de puntjes beheerst, zit men elkaar nergens in de weg. Let wel, dit is een druk album! liefhebbers van minstrelen, singer-songwriters en kampvuurrock, zij gewaarschuwd!

Tekstueel geen nummers ‘van het woud’ meer; de jaren ’80 maken zich voelbaar, van nucleaire angst, frustratie over het ontbreken van batterijen bij je nieuwe elektronica, tot afscheid van een stervende aarde [ja, ook toen al]. Ook bij Tull deed het fenomeen videoclip zijn intrede, getuige de in deze speciale editie aanwezige videospecial ‘Slipstream’. Maar het was duidelijk dat Michael Jackson’s ‘Thriller’ zich geen zorgen hoefde te maken: de speciale effecten á la Tom Bakers’-era ‘Dr. Who’ dateren de film nog voor moment van release. Toch de moeite waard vanwege enkele livebeelden van de band, waarin een rondrazende Anderson op de bühne en showmaster Jobson om de aandacht vechten. Maar goed dat het duidelijk was dat het een eenmalig project betrof, want met deze twee muzikale alfa-mannetjes was dit geheid geen lang of zelfs maar rimpelloos bandleven beschoren.
Wat ons rest is een prachtig rockalbum, die een nieuwe Tull-fase zowel inluidde als afsloot. In de daarop volgende jaren verschenen studio albums minder frequent en verzamelaars vaker. Dat geeft al aan dat er meer achterom dan vooruit gekeken werd, maar dat is voorwaar geen schande: ‘A’ was een geïnspireerd transitiepunt na een fraaie productieve periode van 13 jaar. Niet slecht voor een man met een fluit op één been, toch?
Servé Smeets